Zeg eens i


Soms was het, 
gewoon, 
te laat, 
zo voelde het. 
Dan scheen de zon, 
leek alles opgelost, 
maar wist zij, 
dat het geen zin meer had, 
het kwaad was al geschied. 

Natuurlijk was het fijn dat het daar stopte, 
zo redeneren ging alleen niet. 
Blij zijn dat de oorlog was afgelopen, 
vanzelf, 
dat sprak voor zich. 
Daarmee was het nooit afgelopen. 

Zij zag het in hun ogen. 
Voelde het aan de toon waarom, 
zelfs aan de manier van lopen, 
het soort van zucht, 
die zo iemand had. 

“Dat kwam door de oorlog,” 
fluisterde haar tante in haar oor. 
Zij wist het meteen, 
als zij de kamer binnen kwam, 
het gesprek verstomde. 

Een enkeling wilde er een enkele keer wel over praten, 
vaak de jongere generatie, 
die ten tijde van, 
zelf kind waren. 
De rest hield de lippen stijf op elkaar, 
het leek wel afgesproken. 

Daar was die discrepantie. 
Zij begreep heus wel, 
hoe gevoelig het lag. 
Het waren de jaren, 
waardoor de kloof alleen maar groter werd. 

Dan te bedenken, 
dat sommigen van hen, 
de eerste zouden kunnen na vertellen, 
dus aan den lijve dit de tweede mochten noemen. 
Er gepraat werd over een mogelijke derde. 

Het lag op haar lippen, 
zij beet nog liever haar tong af. 
Zij staarde altijd maar een beetje. 
Nooit ontging het haar. 

Elke keer, 
als zij daar kwamen, 
stonden die boeken daar. 
Op hun rug met grote cijfer, streep, cijfer, 
drie naast elkaar. 
40 – 45. 

Een stilleven, 
gelijk een schilderij. 
Er werd, 
naar haar weten, 
nooit in gekeken. 
Ze oogden als naslagwerken. 
Zij moest bekennen, 
dat het meer indruk op haar maakte, 
dan de lessen op school, 
die zij maar ranzig vond. 

Het leek wel of die lerares, 
maar al te gretig haar informatie delen wou. 
Dat wij, 
leerlingen, 
begrepen waar het om ging. 


De Duitsers werden als monsters afgeschilderd. 
In Nederland waren er mensen, 
die vrijwillig hadden meegewerkt, 
heulen met de vijand, 
was dat. 
Triest dan weer, 
dat de kinderen van zo’n gezin, 
daar op werden aangekeken.

 Ook fout was het om over moffen te praten, 
al deden opa en oma dat. 
Mensen wisten heel goed wat er gebeurden, 
maar wilden het niet weten. 
Zulke dingen mochten nooit, 
nooit meer. 
Daar waren wij, 
nieuwe generatie, 
verantwoordelijk voor. 

Daar haakte zij definitief af. 
Tante begreep haar wel, 
zat er, 
een beetje, 
tussenin. 

Men wilden op school dat wij er met hen over praatte. 
Een eerste huiswerk opdracht. 
Zij moest er een verslag van maken. 
“ Ik durf niet eens naar die boeken te vragen, 
of ik daar eens inkijken mag.” 
Bekende zij haar tante. 

Tante beaamde dat het heel gevoelig lag. 
Eerst maar aan moeder vragen, 
leek tante nog het beste idee, 
het waren immers haar ouders, 
moeder kende ze het beste. 
Ook moeder viel zij er niet graag mee lastig, 
die had zelf vaak een standpunt als de juf. 

Op een avond, 
na de afwas, 
brengt zij het voorzichtig ter sprake, 
dat zij huiswerk had. 
Of zij opa of oma wel kon benaderen? 
Moeder dacht, 
gezien haar reactie, 
kon zij dat makkelijk herleiden,
dat zij dit zelf had bedacht. 

Het getier duurde zo lang, 
dat zij het niet meer in zich had om dat nog te ontkrachten.
Moeder eindigde met haar raad in razernij.
“Je verzint maar wat!” 

Reacties