Zeg eens f

Herinneringen delen vond zij het leukst met de mensen, 
die toen al deel uitmaakten van. 
Gezellig over en weer kon je elkaar dan aanvullen. 
De mensen en plaatsen waarover zij dan sprak, 
hoefde zij niet nader te omschrijven, 
die waren immers bij die ander bekend. 

Misschien is dat ook een reden, 
om langdurige contacten aan te willen gaan, 
die behoefte, 
deel uit te maken, 
van elkaars levens, 
 elkaars herinneringen. 

Anderzijds kon zij zich voorstellen, 
dat het ook een belasting kon zijn, 
zoveel van elkaar te weten. 
Afgezien van eigen bagage, 
had je dan ook gezamenlijk een rugzak. 

Zij grapte wel eens, dat zij ervaringen verzamelde, 
daar zat meer waarheid in, 
dan mensen dachten. 
Als een spons zoog zij bepaalde dingen op. 
Jaren later konden die naar boven komen. 

Er zijn geluiden dat herinneringen onbetrouwbaar zijn,
waarschijnlijk vanuit het oogpunt van getuigen. 
Ook in onderzoeken blijkt dat vaak. 
Volgens haar gaf dat wel een vertekend beeld, 
over het geheugen van een mens. 
Moest er onderscheid gemaakt worden. 

Mocht je bijvoorbeeld, 
ooit eens iets gestolen hebben als kind, 
dan blijft dat meestal uitstekend in tact. 
Verbaasd het niets dat je precies weet wat, 
waar en waarschijnlijk wanneer. 

De indruk die een bepaalde gebeurtenis had, 
leek daarvoor bepalend. 
Een eerste kus. 
De eerste keer op kamers. 
Daarom vond zij het prettig, 
dat te kunnen nagaan bij bekenden. 
Er waren nog vele andere redenen trouwens.


Persoonlijke interesse speelde daarbij een grote rol. 
Daar zat, 
naar haar idee ook, 
de discrepantie met de wetenschap, 
die beweerde dat de mens een slecht geheugen had. 

Goedgelovigheid, was, 
in haar ogen, 
eerder aan de orde. 
Zodanig ingesleten dat mensen zichzelf, 
wat zij zich herinneren, 
in twijfel trokken. 

Zeker bij traumatische gebeurtenissen is dat het geval. 
Een akelig trieste ontwikkeling. 
Temeer daar zij als kind al niet werden geloofd. 

Ook dat was zodanig in een mens geprent, 
dat kinderen erover zwegen. 
Zonder dat werkelijk onderwezen te hebben gekregen. 
Niemand had zoiets ooit concreet tegen een kind gezegd, 
het was een conclusie, 
die zij zelf trokken, 
ondanks de grote gevolgen daarvan, 
ten koste van zichzelf, 
wat zij waarschijnlijk niet geheel besefte. 

Daar zat de pijnlijke constatering, 
waardoor het, 
voor haar, 
moeizaam werd. 
Dat zouden nog eens gesprekken zijn, 
als daarover kon worden besproken. 

Hoe komt het dat een kind niet bij zijn ouders aanklopte, 
wat zei dat, 
over de maatschappij van toen? 

Vandaag moest men uitkijken voor morgen, 
dat het niet een tegenovergestelde wending kreeg. 

Dat kinderen hun mond houden, 
omdat ouders het niet verwerken kunnen, 
het aan de grote klok hangen, 
hulp in willen schakelen 
of eigen rechter spelen. 

Niet dat alle ouders dat zullen doen. 
Het gaat erom wat kinderen, 
mogelijk verwachten, 
waarschijnlijk vinden. 

Zoals er vroeger zeker ouders waren geweest, 
of andere volwassenen, 
die hen zouden hebben geloofd.   

Reacties