Zeg eens B


Snauwen deed hij pas, nadat hij zijn herseninfarct kreeg. 
Hij was er zo goed vanaf gekomen, 
werden gevleugelde woorden in haar gezin. 
Met die bitter zoete ondertoon, 
die juist de wanhoop van de situatie verried. 
Nu kwam het erop aan. 
Luctor et Emergo. Ik worstel en kom boven. 
Het heeft in haar post gevat en vervangt zijn Carpe Diem. 

Geleidelijk is zij het gaan ontdekken, zoals alles bij hem. 
Hij was de vriendelijkheid zelve. 
Met trots vertelde zij dat hij die uitzondering was. 
De oer Zeeuwse thuiszorg keek hem verbaasd aan. 
Hij reageerde niet. 
Lachwekkend, maar dat durfde zij niet. 
Als zij iets haatte, dan deze stiltes. 

Of hij weigerde te praten? 
Dan niet. 
In haar hoofd een drukte van jewelste. 
Hoe redde zij zichzelf en hem hieruit? 
“ Nog een beetje geslapen?” 

Meestal gaf deze vraag afleiding, 
of leidde tot een boos “Ja, ja.” 
Zij wist wel dat zij het zich niet aan moest trekken, 
het niet persoonlijk nemen. 
Dat is makkelijk gezegd. 
Het is bijna een instinctieve reactie, zeker bij haar. 
Hem te beschermen ook. 

De instelling van de Zeeuwse een voordeel, 
waar het hem meestal ergerde. 
Handen uit de mouwen, wij gaan eens wat doen type, 
dat zulks hardop uitspreekt, 
kracht bijzettend door demonstratief op te staat, 
zo energiek mogelijk. 
Gevolgd door een; 
“ Er moet nog wel gewerkt worden.” 
Of: “ Wij zullen de handjes eens laten wapperen.” 

Beide klonken haar als verwijten in de oren. 
Hoorde hij dat niet? Trok hij zich er niets van aan? 
Ach waarschijnlijk voelde hij zich niet aangesproken. 
Dat waren zo een paar gedachten in haar hoofd. 
Het waren normaliter vragen, 
waar zo gauw mogelijk, 
een antwoord op moest worden gegeven. 

“ Hij onthoud zo goed, ja toch?”,
zoekt zij steun. 
“Hmm.” 
Het is maar goed, 
dat niemand, het gekreun in mijn hoofd kan horen, 
graptte ze, in stilte tegen zichzelf, behalve ik. 
“Jaha, ik noem hem altijd de kalenderman.” 
Een regelrechte leugen. 

Zij had zijn aandacht. 
Langzaam draaide zijn hoofd naar haar. 
Nu zou je het krijgen, dacht zij, 
het spoelde alle andere gedachten, 
met een golf haar hoofd uit. 

Tot haar verbazing verscheen een grijns of glimlach, 
ze wist niet precies wat. Het overviel haar. 
Hij zei niets. 
“Het is vandaag 8 maart,
is dat niet vrouwendag?”, 
klonk haar stem luid boven het gekletter van de afwas, 
die de Zeeuwse natuurlijk niet onderbrak. 

“ Ja, o ja. Weet je nog, schat?”, 
antwoordde zij ook hard terug. 
Het voelde stom en overdreven, 
hij zat per slot vlak naast haar. 

Nu vielen dan haar handen stil, 
de aandacht van de medewerkster was gewekt. 
“Jij hebt toen opgepast!” 
Zij keek hem smekend aan.

“In het vrouwencentrum.” 
Eindelijk deed hij zijn mond open. 

“Dat bedoelde ik”, jubelde zij, 
“precies dat. 
Er zullen niet veel mannen zijn, die dat kunnen zeggen! 
Een man die werkte in een vrouwencentrum.” 

Reacties